Je bekijkt nu Loonheffing verschuldigd over tekengeld

Loonheffing verschuldigd over tekengeld

Uit vaste jurisprudentie volgt dat tekengeld, dat wordt betaald bij de ondertekening van een arbeidscontract, loon vormt in de zin van de Wet LB 1964. Op grond van de Wet IB 2001 geldt dit ook voor het loon dat een buitenlands belastingplichtige ontvangt ter zake van het in Nederland verrichten of hebben verricht van arbeid. Volgens de betreffende wetsbepaling is ook sprake van het vervullen van een dienstbetrekking in Nederland, wanneer uit de arbeidsovereenkomst volgt dat de arbeid in Nederland zal worden verricht. Daaraan doet volgens de Hoge Raad niet af dat de arbeid nog niet is aangevangen. Aan de toerekening van tekengeld aan in Nederland te verrichten werkzaamheden staat niet in de weg dat het tekengeld al vóór aanvang van de werkzaamheden in Nederland vorderbaar en inbaar is geworden.

Het door een Belgische betaaldvoetbalorganisatie (BVO) aan een in België wonende voetballer betaalde tekengeld is in de Nederlandse loonheffingen betrokken. De voetballer was van 21 juli 2010 tot 31 juli 2010 tijdens een trainingsstage op proef bij een Nederlandse BVO en is vervolgens aan de Nederlandse BVO uitgeleend voor de resterende maanden van het voetbalseizoen. Op 30 juli 2010 hebben de Belgische BVO en de voetballer het lopende contract opengebroken. Onderdeel van de nieuwe overeenkomst was een eenmalig tekengeld van € 350.000 netto, dat uiterlijk op 30 juli 2010 vorderbaar en tevens inbaar is geworden. Op 2 augustus 2010 is een addendum bij de nieuwe spelersovereenkomst ondertekend in verband met de terbeschikkingstelling van de voetballer aan de Nederlandse BVO.

Hof Arnhem-Leeuwarden heeft geoordeeld dat op 30 juli 2010 al zo goed als zeker was dat de voetballer gedurende de rest van het voetbalseizoen 2010/2011 zou worden uitgeleend aan de Nederlandse BVO. Volgens het hof vormde het eenmalige tekengeld loon voor werkzaamheden die de voetballer gedurende het voetbalseizoen 2010/2011 moest verrichten. Dat betekent dat Nederland op grond van het belastingverdrag met België heffingsbevoegd is over 11/12de deel van het eenmalige tekengeld. De Belgische BVO is als inhoudingsplichtige daarover loonbelasting verschuldigd. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het hof ongegrond verklaard.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR20221041, 21/02654 | 07-07-2022