De regeling voor de vrijgestelde beleggingsinstelling (vbi) in de vennootschapsbelasting wordt aangepast. Ook wordt de definitie van het fonds voor gemene rekening (fgr) aangepast. Het wetsvoorstel bevat overgangsrecht voor bepaalde situaties. Het overgangsrecht treedt in werking met ingang van 1 januari 2024. De materiële bepalingen, zoals de bepaling met de definitie van het fgr, treden in werking op 1 januari 2025. Het overgangsrecht treedt in werking op 1 januari 2024.
Fonds voor gemene rekening
Een fgr is zelfstandig vennootschapsbelastingplichtig als de bewijzen van deelgerechtigdheid in het fgr verhandelbaar zijn. Dat is het geval als voor vervreemding niet de toestemming van alle deelgerechtigden vereist is. Een fgr is niet zelfstandig vennootschapsbelastingplichtig als toestemming van alle deelgerechtigden vereist is. De resultaten worden dan bij de deelgerechtigden belast. Het toestemmingsvereiste als onderscheidend criterium voor zelfstandige belastingplicht is internationaal ongebruikelijk en vervalt daarom. In plaats daarvan wordt aansluiting gezocht bij de in de Wft gehanteerde begrippen beleggingsfonds en fonds voor collectieve belegging in effecten.
Vbi-regime
Een beleggingsinstelling, die aan de wettelijke eisen van het vbi-regime voldoet, is subjectief vrijgesteld van vennootschapsbelasting en is geen inhoudingsplichtige voor de dividendbelasting. Het regime wordt meestal gebruikt door niet-beoogde gebruikers, zoals vermogende personen en families. Voorgesteld wordt om het vbi-regime alleen toe te passen op beleggingsinstellingen en icbe’s, die rechten van deelneming aanbieden aan een breed publiek of aan institutionele beleggers.