Je bekijkt nu Inhouding loonbelasting bij einde overgangsrecht levensloopregeling

Inhouding loonbelasting bij einde overgangsrecht levensloopregeling

De levensloopregeling in de loonbelasting is per 1 januari 2012 afgeschaft. Per die datum is overgangsrecht ingevoerd. Voor aanspraken met een waarde in het economische verkeer op 31 december 2011 van € 3.000 of meer hield dat in dat verdere opbouw nog mogelijk was. Het overgangsrecht liep aanvankelijk tot 1 januari 2022, maar is beëindigd per 1 november 2021. Die wijziging was opgenomen in de Wet overige fiscale maatregelen 2021.

Op 1 november 2021 nog bestaande aanspraken uit hoofde van een levensloopregeling zijn op die dag als loon uit tegenwoordige arbeid in aanmerking genomen zonder toepassing van de standaardloonheffingskorting. Het overgangsrecht heeft een fictief genietingsmoment gecreëerd op 1 november 2021. In 2013 en 2015 zijn er fiscaal vriendelijke afkoopregelingen geweest.

De belanghebbende in een procedure voor Hof Den Haag meende dat ten onrechte loonheffing is ingehouden over het saldo van zijn levensloopregelingen. Het feit, dat de loonstrook op 26 november 2021 is gedagtekend en dat het netto bedrag uit de levensloopregeling pas in 2023 aan hem is uitbetaald, betekent niet dat de inhouding van loonheffing ten onrechte heeft plaatsgevonden in november 2021. Het fictieve genietingsmoment van het overgangsrecht heeft naar het oordeel van het hof voorrang op het feitelijke genietingsmoment.

Het hof oordeelt dat het vervallen van de levensloopregeling en het bijbehorende overgangsrecht niet in strijd is met het recht op het ongestoord genot van eigendom, zoals dat volgt uit het Eerste Protocol bij het EVRM. Het einde van de regeling in 2021 was al in 2012 bekend gemaakt en er gold een ruime overgangsregeling. Dat de werkgever van de belanghebbende opname van het levenslooptegoed niet toestond zonder opname van verlof, waardoor hij geen gebruik van de fiscaal vriendelijke afkoopregeling heeft kunnen maken, wordt niet veroorzaakt door fiscale wetgeving.

Het hof heeft het hoger beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard.

Bron: Gerechtshof Den Haag | jurisprudentie | ECLINLGHDHA2024998, BK-23/962 | 10-06-2024