De minister van SZW heeft onderzoek laten doen naar de werking van het concurrentiebeding in arbeidscontracten. Het onderzoeksbureau heeft onder meer gekeken naar hoe vaak een concurrentiebeding wordt opgenomen, naar de noodzaak van het beding en naar de mate waarin werknemers hinder ondervinden van het concurrentiebeding. Volgens de onderzoekers hanteert een op de drie werkgevers een concurrentiebeding, vrijwel altijd in de vorm van een standaardclausule. Het beding heeft vooral een afschrikeffect. Werkgevers zien het concurrentiebeding als een belangrijk instrument voor de bescherming van hun relaties en informatie. Lang niet altijd heeft een concurrentiebeding zin, bijvoorbeeld als de werknemer geen toegang heeft tot gevoelige informatie.
Opmerkelijke constatering is dat er steeds minder rechtszaken worden gevoerd over het concurrentiebeding. Het merendeel van de rechtszaken loopt uit op een schorsing van het beding.
De minister is van mening dat het onderzoeksrapport aanleiding geeft om een aantal beleidsopties nader uit te werken. Het gaat onder meer om het uitsluiten van het concurrentiebeding bij contracten voor bepaalde tijd; het beperken van de duur en de geografische reikwijdte van het concurrentiebeding en een vergoeding voor het concurrentiebeding bij contracten voor onbepaalde tijd. De Tweede Kamer en een volgend kabinet kunnen zich daarover een oordeel vormen. De beleidsopties zullen ambtelijk worden uitgewerkt in overleg met de sociale partners.