Op 1 februari 2025 meldt een werknemer zich na een periode van ziekte weer beter. Hij vraagt om zijn werkrooster en wil weer aan de slag. De werkgever reageert afwijzend. Volgens hem is de hersteldmelding ongeloofwaardig, omdat de werknemer nog in een tweede spoortraject zit en er medische beperkingen zouden zijn. De loondoorbetaling blijft op 70% gehandhaafd. De werkgever schakelt echter geen bedrijfsarts in en vraagt ook geen deskundigenoordeel aan bij het UWV.
Geen medische onderbouwing
De werknemer stapt naar de rechter omdat hij vindt dat hij vanaf 1 februari 2025 recht heeft op 100% van zijn loon. Hij heeft zich immers weer arbeidsgeschikt gemeld. Volgens de rechter is het de werknemer die in eerste instantie zelf bepaalt wanneer sprake is van ziekte en herstel. Aangezien de werkgever twijfels had bij de hersteldmelding van de werknemer, had het op zijn weg gelegen om een bedrijfsarts in te schakelen om de arbeidsgeschiktheid van de werknemer te onderzoeken of om een deskundigenoordeel van het UWV aan te vragen. Het rapport waarop de werkgever zich baseert, is opgesteld door een arbeidsdeskundige, niet door een arts. Daarmee ontbreekt de medische onderbouwing.
Spoedeisend belang
De werknemer ontvangt slechts het minimumloon. Volgens vaste rechtspraak is een loonvordering dan per definitie spoedeisend. De kantonrechter acht het geschil bovendien eenvoudig genoeg voor behandeling in kort geding. De hersteldmelding is niet betwist en de werknemer heeft zijn standpunt gemotiveerd onderbouwd.
Loonvordering toegewezen
Bij twijfel over arbeidsgeschiktheid ligt de verantwoordelijkheid bij de werkgever om dit te laten toetsen. Dat is niet gebeurd. De werkgever wordt veroordeeld tot betaling van het volledige loon vanaf februari 2025. Daarnaast moet hij de wettelijke verhoging en rente betalen, plus de proceskosten. Het nalaten van medische toetsing na de hersteldmelding komt volledig voor rekening van de werkgever.