Werkzaamheden van een gemeenteraadslid kunnen niet worden aangemerkt als een (fictieve) dienstbetrekking in de zin van de Werkloosheidswet (WW). Dit betekent dat het raadslid geen aanspraak kan maken op een WW-uitkering. De rol van een gemeenteraadslid wordt gekenmerkt door onafhankelijkheid en het ontbreken van een gezagsverhouding, wat essentieel is voor de kwalificatie als dienstbetrekking. De vergoeding die het raadslid ontvangt, kan ook niet beschouwd worden als loon, omdat deze niet gekoppeld is aan gewerkte uren, maar aan het inwonertal van de gemeente.
De wetgever heeft expliciet bepaald dat politieke ambtsdragers, zoals gemeenteraadsleden, niet als werknemers in de zin van de WW worden beschouwd. Dit wordt ondersteund door de wettelijke bepaling die aangeeft dat het werknemerschap eindigt zodra iemand werkzaamheden als lid van een publiek vertegenwoordigend orgaan begint. Het gelijkheidsbeginsel wordt niet geschonden, aangezien ook andere politieke ambtsdragers zoals Tweede Kamerleden geen recht hebben op een WW-uitkering.