Bij de beëindiging van een arbeidsovereenkomst op initiatief van de werkgever is de werkgever verplicht om de werknemer een transitievergoeding te betalen. De hoogte van de vergoeding is afhankelijk van de duur van de arbeidsovereenkomst en de hoogte van het salaris. De Hoge Raad heeft in 2018 in de zogenaamde Kolombeschikking geoordeeld dat een voortzetting van de bestaande arbeidsovereenkomst in aangepaste vorm in feite gedeeltelijke beëindiging inhoudt. De Hoge Raad heeft daaraan het gevolg verbonden dat naar evenredigheid van de omvang van die beëindiging een transitievergoeding verschuldigd is als door omstandigheden gedwongen wordt overgegaan tot een substantiële en structurele vermindering van de arbeidstijd. Dat kan zich voordoen bij blijvende gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van de werknemer.
De kantonrechter heeft de uitleg van de Hoge Raad gevolgd in een situatie waarin door gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid de arbeidsduur van de werknemer werd verminderd van 36 naar 12 uur per week. Na deze aanpassing nam de arbeidsongeschiktheid van de werknemer toe en meldde hij zich ziek. Na 104 weken ontbond de werkgever de arbeidsovereenkomst en betaalde hij de werknemer een transitievergoeding op basis van een arbeidsomvang van 12 uur per week. Volgens de kantonrechter had de werknemer recht op een transitievergoeding op basis van een arbeidsomvang van 36 uur. De vordering bij de kantonrechter was ingesteld door de erven van de inmiddels overleden werknemer.
De kantonrechter merkt op dat de overwegingen van de Hoge Raad ter zake van de structurele en substantiële vermindering van de arbeidsduur en de verschuldigdheid van een transitievergoeding verwijzen naar de wettekst zoals deze luidt na de invoering van de Wet werk en zekerheid per 1 juli 2015. De uitleg geldt ook voor gevallen die vóór de datum van de beschikking van de Hoge Raad liggen.